Nachtkijken |
Hoe komt het dat veel zoogdieren 's nachts kunnen zien, terwijl toch het zicht afhankelijk is van de lichtsterkte?
De opbouw van het oog van dieren die 's nachts actief zijn is praktisch gelijk aan de andere zoogdieren. Het verschil ligt hierin, dat de ogen groter en boller en ontvankelijker voor licht zijn.
De zoogdieren die 's nachts actief zijn hebben bovendien een reflecterende laag achter het netvlies, die het invallende licht terugwerpt naar
|
de lichtgevoelige staafjes, die zodoende nog een keer licht opvangen. Dit effect is goed te zien als er 's nachts licht op het oog valt van bijvoorbeeld een kat of vos. Door de reflectie lichten de ogen op. Ook heeft het netvlies relatief veel meer staafjes, waardoor het waarnemingsvermogen in de schemer verhoogd wordt. Dit brengt wel met zich mee, dat deze dieren het volle daglicht moeten mijden. Dit is ook de reden dat de pupillen bij een kat in het volle licht tot smalle streepjes vernauwd worden.
|
 |
Kleuren zien |
Kleuren maken dat we de dingen om ons heen beter kunnen onderscheiden. Maar hoe onderkennen onze ogen kleuren en kunnen alle dieren verschillende kleuren evengoed waarnemen?
De elektromagnetische golven uit het zichtbare gebied zijn van verschillende lengte. De langere golven worden door ons oog als rood en oranje waargenomen, de kortere als groen en blauw. De lichtgevoelige cellen van het netvlies bestaan uit twee typen, staafjes en kegeltjes. De staafjes kunnen geen kleur onderscheiden, maar zijn daarentegen lichtgevoelig en nemen ook zeer kleine lichtintensiteiten waar. De kegeltjes zetten de ontvangen golflengten wel in kleuren om.
|
Enkele zoogdieren, met name de primaten, beschikken over drie verschillende soorten kegeltjes. De ene is gevoelig voor blauw, de tweede is gevoelig voor groen en het derde kegeltje is gevoelig voor geel-groen en rood. De hersenen verwerken deze tot veelkleurige beelden.
De kegeltjes kunnen alleen bij voldoende lichtsterkte de kleuren verwerken. Daarom ziet alles er 's nachts in grijs-tonen uit. Misschien komt het daardoor, dat lange tijd werd aangenomen dat dieren die 's nachts actief zijn, zoals bijvoorbeeld katten, geen kleuren zouden kunnen onderkennen. Inmiddels weten we, dat alle zoogdieren tot op zekere hoogte kleuren kunnen zien.
|
Verschillen in stand van de ogen |
De bouw van het oog is voor ieder zoogdier in principe gelijk, maar de plaats van de ogen in de kop bepaalt wat en hoeveel een dier kan zien.
Succesvolle roofdieren, zoals bijvoorbeeld de kat, moeten hun ogen exact kunnen instellen op hun prooi en deze goed in de gaten kunnen houden. Doordat hun ogen recht naar voren gericht staan, wordt een bijzonder goede dieptescherpte bereikt. Zo kunnen zij uiterst nauwkeurig vaststellen waar precies zich een prooi of iets anders bevindt en hoe ver het van andere dingen verwijderd is.
Bij potentiële prooidieren zoals konijnen, muizen of herten bevinden de ogen zich echter aan beide zijden van de kop. Zij kunnen ieder oog apart gebruiken en zodoende tegelijkertijd een zeer wijd gebied afzoeken naar eventuele vijanden.
|
Hun gezichtsveld is weliswaar veel ruimer; maar het gaat wel ten koste van de scherptediepte. Een konijn bijvoorbeeld heeft een gezichtsveld van 360 graden, zodat hij in feite alle gevaar, uit welke richting ook, direct opmerkt. Als wij recht vooruit kijken zonder het hoofd te draaien, hebben we een gezichtshoek van ongeveer 200 graden. De gezichtshoek van een kat is kleiner en bedraagt slechts ongeveer 185 graden.
Ook bij zoogdieren in open gebied, zoals de bewoners van de Afrikaanse wildernis, is aan de stand tussen de ogen te zien of ze prooi- of roofdier zijn. Zij moeten alle de omgeving of naar vijand of naar prooi makkelijk kunnen afzoeken. De ogen van de mens en de meeste primaten zijn ingesteld op een breed gezichtsveld, maar vooral ook op een verticaal gezichtsveld. De ogen van prooidieren zijn daarentegen meer ingesteld op een breder horizontaal gezichtsveld.
|
 |